Overslaan en naar de inhoud gaan
x
Opduikende bewijsstukken

Column - Opduikende bewijsstukken

Tijdens een vormingssessie voor Vlaamse aspirant-diplomaten en hun partners liet ik me zonder weerstand meeslepen door het onderwerp van frequente verhuizingen. ‘Drie internationale verhuizingen komen overeen met een huisbrand’, hoorde ik mezelf een collega citeren. ‘En dan die bibliotheek’, verzuchtte ik: ‘boeken wegdoen om in de verhuiscontainer plaats te ruimen voor huisraad veroorzaakt zondermeer een levenslang trauma!’ Reactie van een deelnemer: ‘Nooit aan een e-reader gedacht?’ Een e-reader, ik, die met mijn boeken oud wil worden? Liever dan met nieuwe die meer naar inkt dan papier ruiken, vettig, zurig, roet, met oude: scherp, zurig en schimmelig. Meeldauw, ook al omdat het zo’n mooi woord is.

Tussen ‘aan’ en ‘uit’ vertellen boeken in je boekenkast ook zoveel meer dan alleen hun verhaal. Gebroken of rechte ruggen, losse eindjes, rook- of waterschade, aantekeningen en vooral achtergelaten bladwijzers, vroeger zelden echte maar verloren papiertjes, kasbonnetjes, tickets: bewijsstukken van eigen wandel.

Hier is zo’n metaverhaal, een reisverhaal natuurlijk.

Gedateerd op augustus 1966 schrijft Cees Nooteboom in Waar je gevallen bent, blijf je:

‘In ’55 was ik hier [in Lissabon] liftend, en arm, vond de Portugezen deftig en melancholiek, had Slauerhoff op zak (‘Ik voel mij van binnen bederven nu weet ik waaraan ik zal sterven, aan de oevers van de Taag, waar het bestaan is verheven en traag’) zag een grote schittering waar ik niet doorheen kon kijken en nam die droom mee, een zielsverwantschap waar ik nu minder en minder van begrijp.’

Of droom en zielsverwantschap op Lissabon of op Slauerhoff slaan, is van geen belang meer, wel dat op die pagina 115 een memoblaadje met het oude logo van de BRT zit. Naast het recht afgesneden maar omgekeerde zwarte oor met witte oog staat: ‘BRT-3 Hoofdregie Kamer 3 B 11’. Meer dan dat verraadt het blaadje niet maar ik wil hier wel bekennen dat wij, regisseur-omroepers, in het bureau ernaast zaten, 3 B 13. Wat deed ik in het kantoor van de hoofdregisseur?

‘De val’ van Nooteboom verscheen in 1983 als nummer 89 in de reeks Privé-domein, mijn tweede druk is van 1984. Datzelfde jaar verscheen ook al nummer 91: J. Slauerhoff, Brieven aan Hans Feriz. Ook dat boek heeft mijn verhuizingen overleefd, met nog meer bewijsmateriaal: een instapkaart van SABENA op 6 oktober naar Casablanca en een retourticket van Royal Air Maroc van 16 oktober.

Slauerhoff vestigde zich als arts in maart 1934 in Tanger. ‘Men moet toch éénmaal aarden’, schreef hij in Al dwalend, maar in oktober vluchtte hij alweer weg. Midden jaren tachtig reisde ik ook geregeld naar Marokko. Een paar keer zelfs op kosten van de BRT, in het kielzog van etnomusicoloog Herman Vuylsteke. Tot ergernis van de hoofdregie -aha- ben ik zelfs een hele winter in Marrakech blijven hangen. Daar op het Joodse kerkhof, omsingeld door blinde bedelaars, zag ik in een visioen hoe Elias Canetti in de jaren zestig precies hetzelfde overkwam. En Nooteboom aan dat visioen van Canetti in de jaren zeventig ontsnapte, en, warempel: in Waar je gevallen bent, blijf je zit op pagina 134 een post-it met ‘Canetti, p. 32.’ In mijn niet-gepubliceerde herinneringen over Marokko, De bedrogen minnaar, zal wel staan op welke reis ik de brieven aan Feriz las. Zoals Slauerhoff sloeg ik op de vlucht maar wel met mijn boeken en bewijsstukken.

In Slauerhoff Reisbeschrijvingen staat een chronologisch overzicht van een paar dozijn reizen als scheepsarts, van januari 1924 tot oktober 1935, een jaar voor zijn dood. Nog voor Tanger had hij zich eerder al eens aan de wal willen vestigen. In de jaren 1929-1930 deed hij een ernstige poging en trouwde zelfs met Darja Collin. Dat geluk duurde ook niet lang en de repetitieve suite van verkoudheid, ontstekingen, bronchitis, griep en malaria hielpen evenmin. Hij deed zelfs een poging consul te worden in een Midden- of Zuidamerikaans land. Tevergeefs. Zijn vriend Albert Helman (1903-1996) is dat wel gelukt: de Nederlands-Surinaamse schrijver en politicus kon wel terecht in buitenlandse dienst. Zoals ondergetekende.

In J. Slauerhoff Schrijvers prentenboek 6, uit 1980, vind ik een paar vergeelde bladzijden uit het tijdschrift Avenue: Herinneringen aan Slauerhoff, door Albert Helman in gesprek met Cees Nooteboom. Uit de inleiding schrijf ik dit over:

‘Nooteboom bezocht de thans 77-jarige Albert Helman (=Lou Lichtveld) op het eiland Tobago bij Trinidad, waar hij een deel van het jaar doorbrengt in zijn huis Bel Exil, en sprak met hem over zijn persoonlijke en literaire herinneringen aan de zeeman, arts, dichter en schrijver J. Slauerhoff. Meer over Albert Helman zelf vindt u in AVENUE Literair op p. 170.”

De ruw gekartelde bladzijden doen in niets nog aan het glossy modeblad denken. De rest van het blinkende magazine moet in een verhuis zijn gesneuveld. Toen Slauerhoff Tanger ontvluchtte liet hij alles achter onder de hoede van een Russisch matroos, die als chauffeur dienst deed. En zijn biograaf Constant van Wessem vervolgt:

‘Een vriend uit Frankrijk, die zijn huishouden komt opruimen, vindt ‘verwaarloosd en verlaten de wrakken van wat eens zijn huishouden is geweest’. Een onheilspellend voorteken van een nieuwe dramatische wending in zijn leven.’

Eerder heb ik op deze pagina’s al eens toegegeven dat ik, na een huiselijke twist over het al dan niet achterlaten van (in mijn ogen waardeloze) rommel, dreigde de verhuiscontainer te laten vertrekken zonder verzekering, en dat diezelfde zomer het schip met de container van een collega lek sloeg op de Schelde. Tijdens de vorming van jonge diplomaten heb ik dat ingeslikt. Omdat ik dan ook had moeten toegeven dat ik veel minder moedig ben dan Slauerhoff.

Auteur:
Theo Dirix