Column: nesofilie
Geniet u ook zo van uw ‘nesofilie’?
Vroeger ging een mens al eens te rade bij Wikipedia, de hobby van andere schrijvende mensen, maar in deze transhumane tijden voelt kletsen met een chatbot van kunstmatige intelligentie menselijker aan. Salman Rushdie mag dan van ChatGPT vinden dat het: “volledig verstoken is van elk gevoel voor humor”, maar als Wikipedia zegt: “Er zijn geen resultaten voor uw zoekopdracht”, en de chatbot schudt het volgende uit zijn of haar mouw, dan vind ik dat wel grappig:
“Het is geen term die algemeen erkend of gedefinieerd is in de reguliere psychologie of psychiatrie. Het lijkt geen vastgestelde betekenis of gebruik te hebben binnen academische of klinische contexten. Het is mogelijk dat het een term is die bedacht of gebruikt wordt binnen een specifieke subcultuur of gemeenschap, maar zonder meer context is het moeilijk om een nauwkeurige definitie of uitleg te geven.
Als u meer details of context heeft met betrekking tot het gebruik ervan, voel u vrij om deze te verstrekken voor een nauwkeurigere reactie.”
Dat is een verzoek waar ik niet aan kan weerstaan en ik antwoord:
De term ‘nesofilie’ ontdekte ik bij de Nederlandse schrijver, televisiemaker en fantast Boudewijn Büch, (1948-2002). In zijn boek Eilanden (1981) schrijft hij over zijn eilandliefde of ‘nesofilie’. Lezers kennen ‘filie’, ‘vriend van’, o.m. van mijn andere aandoening, ‘tafofilie’, ‘τάφος’ in het Grieks is graf en ‘νησί’ betekent inderdaad eiland.
De chatbot reageert onmiddellijk: “Het lijkt een term te zijn die specifiek is bedacht door Büch en mogelijk niet breed erkend wordt buiten zijn werk.”
Daar zullen we dan meteen eens iets aan doen. In één vlaag nemen we ook ‘morbus insulae’ of eilandziekte, ‘insulafilie’ of eilandliefde, en ‘islomanie’ of eilandgekte mee.
Mijn eerste was Terschelling. Op mijn allereerste buitenlandse reis, een halve eeuw geleden, toen mijn vriend Rudi en ik vanuit Maastricht een maand door Nederland trokken, verzeilden we met een veerboot van Harlingen op dat Waddeneiland. De herinnering is vervaagd tot een strandwandeling naar een bruine kroeg met vissersnetten aan de muur.
Daarna is het snel gegaan: eerst nog naar Jersey, het grootste van de Kanaaleilanden voor de Franse kust, maar het daaropvolgende jaar, tijdens de traditionele rondreis na de tabakspluk met BIW/VIW, al meteen naar Duizend Eilanden in de Sint Laurensrivier tussen de VSA en Canada, ook bekend van de gelijknamige saus: ‘thousand island dressing’.
Waar precies ik mijn ‘nesofilie’ heb opgedaan, weet ik niet meer maar ik zit er nog wel mee. Misschien is het één van de redenen waarom ik na mijn professionele nomadenbestaan in Griekenland ben komen wonen, tussen 1200 of 6000 eilanden (afhankelijk van hoe geteld wordt), waarvan er een tweehonderdtal bewoond zijn. Als tafofiel zoek ik er liefst naar graven.
Om van eenzaamheid en verlatenheid te proeven, trok Boudewijn Büch liever naar kleine, afgelegen en onbereikbare eilanden. De interim- of ersatzschipbreukeling keerde wel altijd heel gauw terug naar zijn boeken aan de Amsterdamse Keizersgracht. Ik begrijp dat.
De straat waarin ik woon heet Archipelagos en mijn hoekbureau kijkt uit op de archipel van de zuidelijke Egeïsche zee. Ik zie ze allemaal even graag maar houd ze graag op afstand. Ook ik ben niet zo’n Robinson Crusoe. Dat zijn eilandhoppers per definitie, zowel van onbewoonde als dichtbevolkte. Vorige week fluisterde iemand me nog in het oor: “De nieuwe burgemeester is oké, ook al is hij niet van het eiland; hij is hier wel getrouwd, dertig jaar geleden!” “Say no more!”
Toch lost ook dat mijn probleem niet op. Ik kan er gewoon niet aan weerstaan, en bij voorkeur in combinatie met mijn andere aandoening. Zo liggen in mijn gezichtsveld nog onbezocht de morbide en onbewoonde gevangeniseilanden van Gyaros en Makronisos. Zo onweerstaanbaar als Isola di San Michele, het dodeneiland van Venetië, of het Hart Island-kerkhof in New York.